vrijdag 25 oktober 2013



Mijn blogs:


Franz Rosenzweig, Stern der Erlösung: http://rosenzweigstern.blogspot.nl/

Besproken boeken:
Guus Kuijer, De Bijbel voor ongelovigen
Gerard Bodifiee, Nu is de tijd. Over tijdelijkheid en eeuwigheid. Uitgeverij Davidsfonds, Leuven 2012
Bernard Wasserstein, Aan de vooravond.  Nieuw Amsterdam, € 44,95
Dr. Tjeu van den Berk, Mystagogie. Inwijding in het symbolisch bewustzijn.  Meinema, 5e druk, 2007
Herman M. van Praag, God en Psyche. De redelijkheid van het geloven. Visies van een jood. Boom, Amsterdam, 2008
Theo de Boer & Ger Groot, Religie zonder God. Een dialoog. Uitgeverij Sjibbolet, Amsterdam, 2013
Herman M. van Praag, God en Psyche. De redelijkheid van het geloven. Visies van een jood. Boom, Amsterdam, 2008
Dekker, Willem Maarten, Provocatie. Over de zin van God en geloof
Uitg. Groen, € 14,95
Tjarko Evenboer, De wereldwijde vloed. Uitg. Gideon, Hoornaar. € 19,95

Doreen Hazel, Kettingdragers. Narratio, 2013
Dekker, Willem Maarten, Provocatie. Over de zin van God en geloof
Uitg. Groen, € 14,95
Dr. W. Barnard, Eredienstvaardigheid. Prof. dr. G. van der Leeuw-stichting, Amsterdam 1972
Het nieuwe Liedboek, bv Liedboek, 2013
Sam Harris, The End of Faith
Rudolf Boon,  Ons cultureel draagvlak
Mok, Daniël, Rudolf Otto. Het kwetsbare leven. Abraxas, Amsterdam, € 12,50
Kruyswijk, Hittjo, Baas in eigen Boek? Evolutietheorie en Schriftgezag bij de Gereformeerde Kerken in Nederland. Dissertatie
Sören Kierkegaard, Vrees en beven.
Koert van der Velde, Flirten met God. Religiositeit zonder geloof. Ten Have, 2011
Het Nieuwe Liedboek andermaal
Bloeme Evers-Emden, Als een pluisje in de wind. Uitgeverij Van Praag, Amsterdam, € 19,95
Carel ter Linden, Wat doe ik hier in Godsnaam? Een zoektocht. De Arbeiderspers, 2013

Carel ter Linden, Wat doe ik hier in Godsnaam? Een zoektocht. De Arbeiderspers, 2013

Na elf jaar predikant te zijn geweest bij de Waalse Kerk in Amsterdam legde Conrad Busken Huet zijn ambt neer, nadat hij in een Afscheidsrede zijn ongeloof had verwoord. Hij meende daarom zelf zijn ambt niet meer te kunnen uitoefenen. Zo ongenuanceerd ligt dat in onze tijd, 151 jaar later, niet meer.
Carel ter Lindens laatste standplaats was in de Kloosterkerk in Den Haag, waar leden van het Koninklijk Huis de diensten frequenteerden. Zijn geloofsovertuiging evolueerde tijdens al de jaren dat hij zijn ambt uitoefende. De zoektocht, zoals hij dit in zijn ondertitel noemt, legt hij in dit boek vast. Voor mijn gevoel niet de zoektocht zelf, maar wel de huidige stand van zaken. Het is een eerlijk en heel persoonlijk boek, zeker geen theologisch studiewerk. Al is het mij op de huid geschreven, ik kan Carel ter Linden (verder CtL) niet op de voet volgen, dat zou een te lang artikel worden.
In het eerste verkennende hoofdstuk valt mij op, dat CtL aanneemt dat binnen de kosmos een verborgen kracht werkzaam is. Dat lijkt wat op ietsisme en mijn vraag bij het lezen van dit boek is zo ongeveer: “Hoe stelt CtL zich binnen onze zintuiglijk waarneembare werkelijkheid, een andere, onzienbare aanvaardt hij niet, die kracht, God, dan voor?
CtL is van mening dat de humanitaire waarden zich binnen de mensheid hebben ontwikkeld, niet op openbaring berusten. Het christendom is als godsdienst dan ook niet exclusief, wat hij aantoont door uitspraken van Boeddha en Jezus naast elkaar te zetten.
De natuur, even wreed als schoon, is voor CtL een bitter raadsel. Hij kan niet geloven dat God achter natuurrampen en ziekte staat. Als zo vaak in dit boek gaat hij dan bij de Bijbel te rade, die hij heel hoog heeft zitten. Hij beschouwt de Bijbel nadrukkelijk niet als historisch. Hij leest daarin dat God niet achter de ziekte, maar achter de zieke staat. Soms komt een rest van zijn oude geloof boven, zoals waar hij stelt dat de ontmoeting met Jezus voor mensen het einde van hun lichamelijke aandoening kon betekenen (p. 64). Dat God niet achter menselijk lijden staat verklaart hij uit zijn opvatting dat God niet heeft geschapen, maar gescheiden, goed van kwaad, licht van duister. Materie was er al. Hij beschouwt het als de taak van mensen om te ontginnen en behoeden en in onderlinge zorg te leven en daarin iets van God zichtbaar te maken.
Ziekte zit voor CtL in de evolutie ingebakken, hij heeft geen antwoord op de vraag hoe God te relateren is aan ziekte en lijden, God weet er zelf geen raad mee. Hij erkent daarin niet de hand van God. Voor hem is er een ethische opdracht: aarde en alle leven dienen om zo een wereld zonder ziekte, geweld en slavernij, van vrede en voorspoed mogelijk te maken (p. 86).
CtL veronderstelt een transcendent Geweten, dieper dan het onze, dat ons de vraag stelt: Waar ben je mee bezig? Ook de Bijbel beschouwt de vrijheid van de mens als gegeven, waarmee verantwoordelijkheid verondersteld wordt. Als de natuur over de geest heerst, escaleert het kwaad. Niet voor niets bidt Jezus: “Verlos ons van de boze”. Ik vraag me dan onmiddellijk af wat CtL onder geest verstaat. Hij valt terug op Paulus en Jezus, maar ik zou van hem willen weten hoe hij dit aan onze bestaanswijze koppelt. Over God wordt antropomorf gesproken, als gezien door onze menselijke ogen. Anders kunnen wij niet. De verhalen berusten voor CtL niet op feitelijkheid, maar op beelden. Je kunt bijvoorbeeld niet anders dan spreken over de handen van God. Hij benadrukt het zien van en door God, het spreken in liturgische beeldtaal, maar hoe kan dit voor mensen in onze tijd?
CtL gelooft niet letterlijk in het wandelen door Jezus over het water. Maar hij ziet ook de prachtige beeldspraak niet: het water is de plaats waar de boze machten huizen en Jezus treedt dit kwaad met voeten. Dat Kaïns offer niet wordt aanvaard, omdat dit niet gepaard gaat met zorg voor de geringen in de samenleving is voor mij klinkklare nonsens, dat staat er niet. Er staat wel dat Abel van de tienden nam en Kaïn niet.
Ik moet afsluiten. Het geloof van CtL is een ethisch geloof, hij gelooft niet in God, maar wil wel diens wil volbrengen, zoals dit in de Bijbel is verwoord. Mij schiet te binnen dat hij feitelijk hetzelfde doet als Klaas Hendrikse: God bestaat niet, maar hij gebeurt. Alleen verwoordt CtL dit niet zo provocerend. We kunnen de vraag in de titel heel letterlijk nemen: Wat doen we hier in Gods naam, zonder dat hij zelf te bespeuren valt.
Wim Kleisen

vrijdag 18 oktober 2013



Evers-Emden, Bloeme, Als een pluisje in de wind



Uitgeverij Van Praag, Amsterdam, € 19,95


Vooruit, het is vakantietijd. Daarom deze keer een mooi en makkelijk te lezen boek, al is het niet direct vrolijk te noemen. Er zijn al heel veel verslagen geschreven over onderduik- en concentratiekampervaringen tijdens WO II. Toch is elk verslag weer schokkend. Wat mensen is aangedaan in die periode blijft een niet te vergeten bladzijde in de wereldgeschiedenis. In het bijzonder geldt dit voor Joden. Bloeme Evers-Emden doet nu verslag van haar ervaringen. Het zijn belevingen die ze pas nu, ruim tachtig jaar oud, kan vertellen en nog wordt het haar soms te machtig. Maar het is niet alleen een treurig relaas.
Je kunt het boek in drie perioden indelen. Allereerst is er de vooroorlogse tijd. Bloeme is dan nog jong, een gewoon meisje met een positieve instelling. De in het boek opgenomen foto’s laten ons dit zien. Ze heeft een jonger zusje met wie ze de gewone kinderruzies heeft. En zoals in veel gezinnen: zij is de oudste en moet dus ook de verstandigste zijn. Haar verhouding met haar ouders is goed. Haar vader leert haar schaken. Hij was een bijzonder man, hij was diamantslijper, maar kon daarbij prachtig piano spelen zonder dat hij de noten kon lezen. Bloeme vertelt over haar woonbuurt, de straatverkoper die met zijn zangerige stem zijn waren aanprijst. Haar grootmoeder , ooms en tantes worden getypeerd. Allemaal heel gewone dingen. Natuurlijk komt ook de school aan de orde.
Dan beginnen wat Bloeme de zwarte jaren noemt. Vluchtelingen uit Duitsland kondigen die aan. Het verloop van de eerste oorlogsmaanden wordt verteld. Uiteindelijk hebben de Joden het gevoel dat ze in de val zitten. Joden worden opgepakt en gedeporteerd. Uiteindelijk is dit ook het lot van Bloeme, zij wordt naar de verzamelplaats in de Hollandse Schouwburg gebracht. Als door een wonder weet zij te ontsnappen, waarna zij onderduikt. Op diverse adressen wordt zij ondergebracht, aangename en minder aangename. Uiteindelijk wordt zij verraden en gearresteerd. Haar gastheer wordt doodgeschoten. Haar ouders zijn dan al gedeporteerd. Een briefkaart die haar ouders uit de trein hebben gegooid, is alles wat haar rest.
Het verhaal is bekend en toch weer nieuw: gevangenis, Westerbork, de trein, Auschwitz. Zij ontmoet daar Margot en Anne Frank nog. Haar geluk is dat zij wordt geselecteerd om in een fabriek te werken. Ook dat was een hel, maar zij had iets meer kans te overleven, wat haar uiteindelijk is gelukt. Ze is door de Russen bevrijd. Ze heeft zonder aanranding die bevrijding overleefd, al scheelde het niet veel. Een Russische commandant gooide zijn militairen de trap af.
Dan de derde periode, terug in Amsterdam. De gevoelens van vervreemding beschrijft ook zij. Wat treft is de bewonderigenswaardige levenswil en vitaliteit van de teruggekeerde Joden. Bloeme sticht met een Joodse man een gezin, ze krijgen kinderen, onder wie de huidige rabbijn Rafaël Evers. Dank zij hem en zijn broer gaat het hele gezin over tot het orthodoxe jodendom. Zij haalt een hbs-diploma en studeert op gevorderde leeftijd psychologie. Zij schrijft ook boeken, o.a. over de verwerking door onderduikkinderen. De beschrijving van de zwarte jaren raakt ons als lezers, die van de derde, de naoorlogse periode ontroert.
Ik sluit af met een citaat (p. 140):
“Mijn Volk, wat is er over je gekomen, welke verwoestingen, welke verminkingen zijn je toegebracht? Ik lijd met mijn Volk, dat in mij is en waar ik een van ben. Is er schuld in ons?
Waar is onze God? is het niet eigenlijk een godslastering te denken dat Hij dit zo gewild heeft, dat Hij het bevolen heeft, het steunde? Of dat Hij het niet gewild heeft maar onmachtig was het te verhinderen? Maar wat is een machteloze God? is het dan niet beter van God af te zien? Hem niet meer aan te roepen in benauwenis en Hem niet meer te bedanken voor het eventueel goede.
Mocht Hij wel bestaan, dan hoop ik vurig dat Hij mijn ouders en zusje een goede plaats heeft gegeven na hun onschuldig lijden. Sjema Jisraeel (Hoor Israël).”
(Ik heb in strijd met de spellingvoorschriften “Jood” en “Joodse” met hoofdletters geschreven. Bloeme Evers pleit hier hartstochtelijk voor in de toegevoegde Drie oproepen tot actie. Wie ben ik dan om haar wens niet op te volgen?

Wim Kleisen

zaterdag 12 oktober 2013



Het Nieuwe Liedboek andermaal
(Antwoord op de reactie van ds. Bekkenkamp in Kerk & Stad, oktober 2013)

Aardig om eens een reactie te krijgen! Op die manier zou de rubriek Inspraak tot echte dialogen kunnen leiden. Ds. Bekkenkamp reageerde op mijn artikel over Het Nieuwe Liedboek.
Het is voor hem jammer dat mijn opmerking over traditie niet ironisch bedoeld was.  Ik vind zeven liederen uit de Evangelische Gezangen representatief voor die bundel, waarmee de historische traditie in acht wordt genomen. Bovendien is er een keur van liederen uit vooral de Duitse en Engelse klassieke kerkliederen opgenomen en ook dat geeft blijk van gevoel voor traditie.
Op een avond waarbij ds. Endedijk, de voorzitter van de commissie, het Nieuwe Liedboek toelichtte, slaagde hij erin de dilemma’s duidelijk te maken, waarmee de commissie geconfronteerd werd. Hij heeft in ieder geval mijn inzicht verdiept. Hij bond ons op het hart vooral niet te turven welke liederen uit het Liedboek van 1973 niet waren opgenomen. Een van mijn vrienden zei na afloop onmiddellijk dat hij dit wel zou gaan doen. Het resultaat was een aantal van veertig liederen. Maar toen ik hem drie dagen geleden naar de lijst vroeg, waren het er al wat minder. De lijst heb ik nog niet gekregen. Ds. Bekkenkamp komt tot ruim zestig. Ik vraag me af waar dit verschil in telling tussen hem en mijn vriend is ontstaan. Op internet beklaagde een predikant zich dat Meester men zoekt u wijd en zijd niet was opgenomen.  In de dienst die we zondag bijwoonden, liet de predikant Lied 837 zingen en dat bleek tot mijn verrassing een hertaling van het bovengenoemde lied te zijn. Is dit met meer liederen gebeurd? Dan wordt het tellen wel heel moeilijk.

Valerius

Jammer van de Valeriusliederen, inderdaad! Maar toch vraag ik me af hoe frequent die sinds 1973 in diensten gezongen zijn. Mij heugt het niet. Dat zou een argument kunnen zijn. Zijn deze liederen meer van nationaal dan van religieus belang? “Ach blijf met uw genade” heb ik geloof ik voor het laatst gezongen in een zesde klas van de Hervormde gemeenteschool in Utrecht.
Ten Kate kon volgens Frederik van Eeden het rijmen niet laten. Het geliefde De Heer is mijn herder heeft de zuivering overleefd. Ik deel de mening van Van Eeden en dat ene lied lijkt mij genoeg. Waarom ds. Bekkenkamp drie liederen eerder in het Soefisme en de Baghwanbeweging dan in de christelijke traditie vindt passen, is mij een raadsel. Wat voor mystiek islamitische aspecten vindt hij in dit lied? Baghwan laat ik maar buiten beschouwing. Diens opvattingen heb ik nooit serieus kunnen nemen.

Lied 419

Als voorbeeld kies ik Lied 419. “Wonen overal nergens thuis” Dit is geheel in overeenstemming met Fil. 3,20: “Want wíj zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten.” Mijn Christelijk Gereformeerde opvoeders noemden dit wereldgelijkvormigheid, althans het tegendeel daarvan. “aarde mijn aarde mijn moeders huis” vormt een contrast met “aarde mijn hemel mijn vaders huis”. Zo ook “vallende sterren de schim van de maan” met “stijgende sterren de lach van de maan” Het is zo duidelijk dat wij het van deze wereld niet moeten hebben. Is “mensen die opstaan en leven gaan”niet een zinspeling op de verhalen in Matth. 9,1-8, Luc. 13,10-17, Joh. 5,1-15, Hand. 3,1-10?
De tweede strofe schetst het wisselvallige van dit aardse leven: “Niets is hier bestendig”, nietwaar? De derde strofe heb ik al deels behandeld. We zijn bijna thuis. “Mensen die dromend een stem verstaan”, ook weer een directe verwijzing naar Abram die werd opgeroepen uit Ur der Chaldeeën te vertrekken, Jacob (de droom over de ladder), Gideon, Samuel, Ezechiël met zijn droom over de nieuwe tempel, zo verwant aan de droom van Johannes over een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, overigens ook al in Jes. 65 twee keer genoemd. En denk eens aan Ps. 126, de bevrijding uit de ballingschap: “Dat zal een droom zijn”, dicht Oosterhuis (Lied 126a).In de Psalmen en de zaligsprekingen is het woord (wel)gelukzalig vervangen door “gelukkig”, eigenlijk geen gelukkige ingreep. Maar het is wel dat geluk dat Oosterhuis in het laatste vers van elke strofe aanduidt. Soefisme? Dit lied zit vol van Bijbelse noties. Ik hoop dat ds. Bekkenkamp zich daar nog eens op bezint.