vrijdag 21 februari 2014



In Letter & Geest (Trouw) van 25 juni 2005 schreef Jerker Spits het postmodernisme af. We moeten weer terug naar de traditionele canon, aldus zijn mening. Hij vat een mening van Leo Strauss samen: “Volgens Strauss is het westerse denken door verschillende revoltes die zich tegen zijn eigen beschavingsideaal keerden, de weg kwijtgeraakt. De band met het eigen verleden is met geweld doorgesneden. Het is daarom moeilijker geworden de belangrijke auteurs uit de westerse beschaving te begrijpen. Maar voor wie kennis van zijn eigen verleden wil hebben, is deze studie onontbeerlijk. Belangrijk is volgens Strauss vooral dat een lezer niet direct zijn mening uit, maar kennis probeert te vergaren door een zekere afstand tot de tekst te bewaren. Ook moet de lezer de belangrijke boeken uit de westerse filosofie en literatuur niet opsluiten in hun historische context. Hij dient te beseffen dat hun inhoud voor alle tijden geldig is. Het in zijn tijd opkomende cultuurrelativisme veroordeelde Strauss scherp: ‘Als alle culturen relatief zijn, dan is kannibalisme een kwestie van smaak.’
Zijn recollection of the immense loss (het weer in herinnering brengen van het immense verlies) maakt Leo Strauss voor de huidige tijd tot een buitengewoon relevante denker. Het is dan ook jammer dat in het huidige cultuuronderwijs geen enkele aandacht is voor zijn herinterpretatie van canonieke auteurs. We zouden veel van Strauss kunnen leren. Serieuze reflectie op de geschiedenis van het westerse denken is de enige uitweg voor wie terug wil keren naar een waarheid die historische gebeurtenissen overstijgt.
In navolging van Strauss zouden de Nederlandse letterenstudies niet dienen te kiezen voor een restauratie, maar voor een renaissance: voor het hervinden van een westerse canon die door modieuze opvattingen aan het zicht onttrokken is geraakt. Een lijst van belangrijke en invloedrijke werken uit de westerse beschaving, gebaseerd op haar eigen christelijke, joodse en humanistische wortels. Een duidelijke keuze: niet uit trots, niet uit ‘hegemoniaal machtsdenken’ of uit blindheid voor de waarde van andere culturen, maar om te begrijpen wat het Westen uniek maakt en wat onze identiteit bepaalt. Het postmodernisme is een dwaling die ons heeft vervreemd van de belangrijkste erflaters van onze beschaving en daarmee ook van onszelf.
Het is tijd geworden vaarwel te zeggen tegen het taboe op waardeoordelen, tegen het cultuurrelativisme. Er zijn zoveel prachtige boeken te ontdekken, zoveel belangrijke schrijvers van wie de werken achter een mistig rookgordijn van modieuze opvattingen zijn verdwenen. Mij staat, als ik denk aan de rijkdom van de westerse beschaving en de geringe vertrouwdheid van mijn leeftijdgenoten hiermee, een beeld voor ogen waarmee de Duitse schrijver Botho Strauss de vergetelheid van het moderne Westen betreurde: ‘Het is jammer, buitengewoon jammer. De overlevering verwelkt buiten de poorten als een lading kostbaar voedsel, waarvan de bevolking vanwege een geschil over invoerrechten moet afzien.’ ”
Een mooi artikel. Het nieuwe leren zou op grond hiervan al kunnen worden afgeschaft.

Gelezen

Ad Verbrugge, Tijd van onbehagen
Ad Verbrugge publiceerde alweer ongeveer tien jaar geleden geleden Tijd van onbehagen. Je kunt niet alles lezen en je kunt niet alles onmiddellijk lezen. Ik ben er nu toch aan begonnen. Het eerste essay raakt meteen. Eigenlijk lijken zijn gedachten op die van Jerker Spits, maar die is bezig met cultuur en Verbrugge is betrokken op ethiek, op waarden. De laatste alinea van dit eerste essay, ‘Zinloos’ geweld. Misdaad en straf in een tijd van cultuurverlies, is een samenvatting van dit artikel:
“Een samenleving die geen werkelijke deugd nastreeft en het eigen kwaad niet onderkent, is een samenleving die zich ook niet kan verzoenen met het geweld waaraan zij blootstaat. Geweld lokt in dat geval slechts meer geweld uit en de woestenij groeit. Aldus ontpopt zich het proces dat Friedrich Nietzsche ooit aanduidde als het nihilisme. Zo bezien is zinloos geweld precies wat het is: het geweld dat in zijn zinloosheid de tendens of zin van de moderne samenleving zelf aanduidt, namelijk zinloosheid. Het is deze zinloosheid die zich in het zinloze geweld op zichzelf wreekt. Zij openbaart aldus de nietigheid van zin. Maar juist in de vernietigende uiting van het nihilisme manifesteert zich zijn wezen, namelijk dat het niet met zichzelf kan leven en door het goede moet worden verlost. Het is deze zin waar deze oproep tot een herbezinning op onze samenleving op uit is.”

Het tweede essay uit Ad Verbrugge, Tijd van onbehagen, Grenzen van de markt.
Verbrugge geeft aan het slot van dit ook weer boeiende en behartenswaardige essay weer zelf globaal een samenvatting. Die is niet leesvervangend, maar wel informatief voor de inhoud:
“We zien zo de innerlijke tegenspraak van de moderne markt, met name in haar neoliberale totaalmanifestatie. Door de grenzeloze exploitatie van de consumptieve levenshouding vanuit de illusoire suggestie van individuele vrijheid en de daarmee samenhangende suggestie van individuele afbraak van kleinschalige verbanden ondermijnt ze uiteindelijk zichzelf, zowel in biologische als in culturele zin. Deze laatste ondermijning manifesteert zich in een toename van geweld en corruptie, juridificatie, disciplineproblemen, gebrek aan vorming bij de burgers, gezinsproblemen, enzovoort. De markt op zich kan niet haar eigen gezondheid bewaren, maar heeft daarvoor ook (kleinschalige) sferen nodig die niet in haar termen te besturen of te begrijpen zijn. dit zijn de elementaire sferen waarin de mens deugdelijk wordt gevormd tot een gemeenschapswezen dat zijn eigen vrijheid aankan en die hem de immanente zin van het leven met anderen doen ervaren. De grenzen van deze sferen zal de markt moeten respecteren en koesteren, wil ze op lange termijn niet aan haar eigen kortetermijnsucces ten onder gaan. Wat het respect voor deze grenzen concreet zou betekenen en hoe zij ook betrekking hebben op onze houding tot de natuur, kan in het kader van dit essay helaas niet nader worden uiteengezet.
De problematiek van de huidige culturele desintegratie hangt hier niettemin direct mee samen. Wanneer onze samenleving te weinig gemeenschappelijke vormen en symbolen uitdraagt (zoals om te beginnen die van de eigen taal), die een positieve invulling geven aan het Nederlanderschap, dan dreigt de gemeenschappelijke sfeer waarin de allochtone medemens zou moeten worden geïntegreerd zelf vormloos te raken. Die kan op die manier niet zijn ‘vorm’ vinden in de westerse wereld en raakt ontworteld – en daarmee vatbaar voor asociaal gedrag – of blijft verkrampt vasthouden aan de gebruikelijke vormen van het thuisland en verzet zich juist tegen de wereld waarin hij leeft. Het bestaan van fundamentalistische sympathieën in ons land is in die zin ook een teken van gebrek in onszelf en in ieder geval een gevolg van een cultureel laissez faire, of beter nog een cultuurverlies. Datzelfde geldt al voor de slogan van een ‘multiculturele samenleving’, omdat daarin nu juist de noodzaak van een nieuwe culturele eenheid en gemeenschap wordt miskend. Een pluraliteit van levenswijzen kan alleen dan in een deugdelijke samenlevingsvorm uitmonden, wanneer deze pluraliteit binnen één gemeenschap en dus cultuur vorm krijgt. Alleen dan namelijk kunnen de leden ervan zich ook wezenlijk op elkaar betrokken weten. Integratie is in die zin ook een wederzijds proces van culturele vergroeiing. Dat is niet het geval wanneer deze pluraliteit van levenswijzen resulteert in zelfstandige en van elkaar afgesloten gemeenschappen, oftewel culturen, waarvan de leden bovenal aan hun eigen etnische herkomst en groep blijven hangen, zodat deze gemeenschappen geen wezenlijke geschiedenis en gebruiken zullen gaan delen. Daardoor zullen ze zich ook nauwelijks met elkaar verwant, laat staan verbonden kunnen voelen, hanteren ze mogelijk zelfs een eigen uitsluitingspolitiek, desintegreert de nationale gemeenschap en wordt uiteindelijk de mogelijkheid van etnische spanningen reëel.
Gedreven door de economische bruikbaarheid van werkkrachten, dan wel de morele zelfvoldaanheid over het helpen van asielzoekers, heeft de politiek correcte overheid, onder het mom van de individuele vrijheid en welbvaart van de burgers, het integratiebeleid lange tijd op zijn beloop gelaten, zonder voldoende te beseffen dat er heel wat voor nodig is, zelfs voor een geboren Nederlander, wil iemand zich daadwerkelijk lid weten van een gemeenschap. De abstracte droom van een multiculturele samenleving diende daarbij nogal eens als een argument voor deze opstelling: we moeten de ander en zijn cultuur respecteren of hem er zelfs in steunen zijn culturele identiteit te beware. Juist deze opstelling heeft echter integratie in de weg gestaan en de frustraties daarover – zeker ook bij de verscheidene allochtone bevolkingsgroepen zelf – in het leven geroepen. Dit beleid heeft voor een aanzienlijk deel de onvrede over Paars teweeggebracht, met name bij dat deel van de bevolking dat de problemen van de integratie aan den lijve heeft ondervonden
Wat de Nederlandse moslimbevolking betreft: deze zal hoe dan ook Nederland als haar nieuwe vaderland moeten aanvaarden, met alle consequenties van dien. Haar levenswijze zal mede op de Nederlandse gemeenschap in haar geheel dienen te worden afgestemd – voorzover dat nog niet is gebeurd. Daartoe echter zal de Nederlandse overheid bepaalde grenzen moeten stellen aan de vrijheid van het individu. Het gaat hier evenwel om grenzen die uiteindelijk ook de autochtone bevolking betreffen (en die zeker ook niet zonder gevolgen kunnen blijven voor de vrije markt).
Wellicht zelfs dient de Europese islam een reformatie te ondergaan, waarin hij de innerlijkheid en waarde van het vrije individu tot een diepe waarheid van zijn geloof maakt. Omgekeerd is het echter ook van belang om bij onszelf te rade te gaan en te onderkennen dat er wellicht een kern van waarheid zit in de aantijging vanuit islamitische hoek, dat toch ook onze moderne samenleving haar kwaad heeft als haar eigen schaduw, namelijk daar waar zij overal de vrije markt en de commercie laat begaan en in het prediken van het vrije individu van geen kwaad wil weten. Alleen immers wanneer een politieke gemeenschap zich daadwerkelijk richt op de juiste vorming van haar burgers, mag zij zich ook werkelijk beschaafd noemen. Daarmee zouden we dan wederom een oude wijsheid eren, namelijk dat je grootste vijand niet van buiten komt, maar van binnen.”
Weer een essay van Ad Verbrugge gelezen, het vijfde: De vorming van Europa. Hij legt uit waarom de preambule van de grondwet al niet deugt. Europa gaat volgens hem de verkeerde kant uit. Ik noem zo maar wat argumenten:
Ø     De economie wordt niet gestimuleerd, maar beknot.
Ø     De burger is niet betrokken bij Europa.
Ø     De managers hebben geen grondvlak in Europa.
Ø     De regeringsleiders hebben hun eigen belangen, die niet altijd die van de burgers zijn: Ik citeer: “Zelfs met betrekking tot Ruud Lubbers en Wim Kok bestaat het vermoeden dat de persoonlijke ambitie om te zijner tijd een hoge positie te bekleden in het instituut Europa, een rol heeft gespeeld in de hoge nettobijdrage die Nederland al geruime tijd aan Europa afdraagt.”
Ø     Een culturele verbondenheid die de eenheid zou moeten dragen, ontbreekt.
Ø     De bureaucratische wet- en regelgeving wekt ergernis, terwijl waar eenheid zou moeten zijn, zoals in de terreurbestrijding, die ontbreekt.
Ø     De democratische structuur is volstrekt onvoldoende.
Verbrugge hoont het idee van een Europese president weg.
Als alle Nederlanders, die dit essay begrijpend kunnen lezen, dit gelezen hadden, was het aantal tegenstemmers bij het referendum nog veel groter geweest.
Het zesde essay van Ad Verbrugge in Tijd van onbehagen, De dood van God? Hij heeft steeds over het begrip cultuur geschreven en gaat hier op boeiende wijze in op wat hij daaronder verstaat. Ik ga niet op het hele essay in, maar vermeld wel dat hij uitvoerig de verlichting behandelt. Die wordt altijd door bestrijders van religie gebruikt als argument, maar dat is volgens hem ten onrechte. De Verlichting was als zodanig geheel niet afkerig van godsdienst. Verbrugge wil juist dat wij begrippen als nationaal gevoel, gezamenlijk godsdienstig beleven en de daarmee samenhangende normering gaan toepassen in ons maatschappelijk verkeer. Hij stelt daarbij duidelijk dat hij niet terug naar vroeger wil. Maar een nationale identiteit houdt in dat we een gezamenlijke geschiedenis achter de rug hebben en die ook meedragen. Dat heeft consequenties voor nu. Ik doe hiermee Verbrugge geen recht in wat hij schrijft, daarvoor is het te uitvoerig en subtiel.

Het zesde essay van Ad Verbrugge in Tijd van onbehagen, De dood van God? Hij heeft steeds over het begrip cultuur geschreven en gaat hier op boeiende wijze in op wat hij daaronder verstaat. Ik ga niet op het hele essay in, maar vermeld wel dat hij uitvoerig de verlichting behandelt. Die wordt altijd door bestrijders van religie gebruikt als argument, maar dat is volgens hem ten onrechte. De Verlichting was als zodanig geheel niet afkerig van godsdienst. Verbrugge wil juist dat wij begrippen als nationaal gevoel, gezamenlijk godsdienstig beleven en de daarmee samenhangende normering gaan toepassen in ons maatschappelijk verkeer. Hij stelt daarbij duidelijk dat hij niet terug naar vroeger wil. Maar een nationale identiteit houdt in dat we een gezamenlijke geschiedenis achter de rug hebben en die ook meedragen. Dat heeft consequenties voor nu. Ik doe hiermee Verbrugge geen recht in wat hih schrijft, daarvoor is het te uitvoerig en subtiel. Lezen!

Gelezen

Het laatste essay, “Wat is de Matrix?”, gaat in op de film Matrix. Ook hier gaat het om de vraag naar de functie van religie, naar bovenindividuele “machten”, - lees maar: invloeden, drijfveren, om de verveling en sexualisering als gevolg van de hang naar individueel genot, in deze tijd. Verbrugge trekt een mooie vergelijking met de aardgeest als materie. De aardgeest, die in de mensen vaardig kan worden en hen tot verschrikkelijke agressie kan aandrijven. Wij hebben weinig of geen individuele vrijheid, maar ‘we moeten mee met de “geest van de tijd”’. Een mooie afsluiting van een prachtig boek., dat je beter zelf kunt lezen dan op mijn summiere aanduidingen af te gaan: Ad Verbrugge, Tijd van onbehagen. Filosofische essays over een cultuur op drift.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten