vrijdag 28 februari 2014



Ellen van Wolde, Bijbelse scheppingsverhalen
In: Palmyre Oomen en Taede Smedes (red.), Evolutie, cultuur en religie

 

Een paar maanden geleden besprak ik het boek van Oomen en Smedes voor u. Ik was er toen positief over en echt enthousiast was ik over het artikel van Ellen van Wolde. Ik heb toen beloofd er later op terug te komen, wat ik nu doe.
Zij begint met een poëtische tekst, die te lang is om te citeren. Eén citaat sta ik mij toe:
Soms is literatuur een instrument om na te denken
over de wereld van onszelf en die van anderen.
Zij herinnert ons eraan dat we graag over “het begin” nadenken en dat dit voor de bijbelschrijvers dus niet ongewoon is. Ze plaatst dan een hele lijst van teksten uit canonieke en apocriefe boeken die hier blijk van geven. Dan kondigt ze aan zes daarvan te bespreken met inachtneming van vier grondvragen die zij opnoemt. Het betreft wereldbeeld, startpunt en thematiek van de tekst en het woordgebruik voor het maken van het universum.
Uiteraard begint Van Wolde met het Genesisverhaal. Ze bespreekt het uitvoerig en komt, als ze let op het woordgebruik op driewoorden voor de scheppingsactiviteit: bara (scheppen), asa (maken) en badal (scheiden). Op grond hiervan vertaalt ze vers 1 met “In het begin toen God de hemel en de aarde scheidde…”. Ze gaat hier zeer uitvoerig op in. Indertijd is er in de pers nogal wat aandacht besteed, maar men kwam niet veel verder dan dat zij scheppen en scheiden wilde onderscheiden. Dat werd zo globaal beschreven, dat het heel eenvoudig was op haar theorie te schieten, wat dan ook volop gebeurde. Hier zet zij zelf heel precies en uitvoerig uiteen hoe haar exegese nu eigenlijk luidt en daarin is ze voor wat mij betreft overtuigend. De woorden scheppen en scheiden komen elk zeven keer voor. Van Wolde herinnert eraan dat het volk Israël gescheiden moest blijven van de omliggende wereld, dat de priesters daarop moesten toezien en dat dit scheidingsprincipe zo ook in dit verhaal is gehanteerd.
Dan verwoordt Ellen van Wolde het verhaal heel poëtisch. Ze doet dit na elk scheppingsverhaal. Ik citeer het begin:
Awater
Aanvangend met scheiden
Ruimte makend tussen hemel en aarde
Aarde grondeloos nog, alom water en duisternis
Adem blaast de wateren uiteen.
Daarna worden de zeven dagen herdicht, waarbij de zevende dag als gescheiden van de zes overige dagen wordt verwoord.
Het tweede scheppingsverhaal, dat in Gen. 1 en 2 direct op het eerste volgt, komt dan aan de orde. Hier staat de nauwe relatie God – mens- aardbodem centraal. De mens wordt uit materie gevormd, maar de adem Gods wordt daaraan toegevoegd, dit in tegenstelling tot de dieren.
De andere passages die llen van Wolde bespreekt, zijn:
v    Jes. 40, 12 en 21-26
v    Job 28, 20-28
v    Spreuken 8, 22-31
v    2 Makkabeeën 7, 20-29.
In de afsluiting vat Ellen van Wolde de hoofdzaken uit haar artikel samen, hemel en aarde worden gescheiden, dieren en de mens worden geschapen, de oerwateren worden begrensd door de adem Gods. Haar laatste zinnen luiden: “Beïnvloed door de eigen leefwereld, kennis, visie en metaforisch voorstellingsvermogen poogden mensen zo telkens weer om het begin te begrijpen en te verbeelden. Toen reeds waren de visies op het begin in beweging.”  Hiermee geeft ze duidelijk aan dat volgens haar van een letterlijk geloof in deze verhalen geen sprake kan zijn. Heschel schrijft hierover: “wat de profeten in de Natuur voelen, is niet een afspiegeling van God, maar een heenwijzing naar Hem. De Natuur is niet een deel van God, maar meer een vervulling van Zijn wil.”

Wim Kleisen

Geen opmerkingen:

Een reactie posten