woensdag 15 mei 2013



Theo de Boer & Ger Groot, Religie zonder God. Een dialoog. Uitgeverij Sjibbolet, Amsterdam, 2013, € 19,95
Mijn buitenkerkelijke zwager houdt het bij de letterlijke opvatting van de Bijbel: of je gelooft  wat daar staat en dan pas je in de kerk, of je doet dit niet, maar wat doe je dan nog in de kerk? Zo rechtlijnig verloopt het theologische en filosofische denken niet. Theo de Boer en Ger Groot schrijven daarover in dit boek.
Theo de Boer is van protestantse huize en voor zo ver ik weet nog kerkelijk gebonden. Hij schreef in 1989 De god van de filosofen en de God van Pascal, volgens mijn zijn magnum opus, al doe ik daarmee Langs de gewesten van het zijn misschien tekort.  Ger Groot, die nog bij hem college liep, is van rooms-katholieke herkomst en atheïst, maar wijst de anti-christelijke houding van en Cliteur af. Hij stelt zich juist de vraag waarom hij als atheïst zich toch steeds met religie bezighoudt.
Zij schreven vier essays, De Boer gaat van start, Groot reageert daarop en beiden reageren achtereenvolgens nog een keer op elkaar. de Boer geeft in zijn tweede stuk aan dat zijn betoog nogal abstract is uitgevallen. Dat is eufemistisch gezegd, het is ronduit moeilijk geschreven. Groot is tevens columnist en schrijft helder, al moet je je ook bij de lezing van zijn essay behoorlijk concentreren.
De Boer gaat uit van de crisis der zekerheden. “Het bestaan van God, de onsterfelijkheid van de ziel, de stem van het geweten en de hoogste zaligheid als beloning”, het zijn zaken die op z’n minst ter discussie staan.  De Boer noemt hierbij de vanzelfsprekendheid  een historisch levensbesef, het feit dat er binnen een tijdsverloop veranderingen optreden, houdt in dat er geen vaststaande feiten bestaan. Je kunt in die ontwikkelingen veranderende relaties onderscheiden die onderzocht kunnen worden. De betekenis van verhalen zoals dat van de historische Jezus verandert onophoudelijk in de loop van twintig eeuwen. Een begrip als religie wordt relatief, zij is “een” religie. De Boer stelt redelijk denken, in dit alles een noodzakelijk begrip, ter discussie: hoe redelijk is redelijk? Hij constateert dat de huidige religie er een is van riten, sacramenten en gebeden, waarbij de God van de belijdenisgeschriften uit zicht is verdwenen: een religie zonder God. De rationele Godsleer is inmiddels een godsleer zonder religie. Je kunt nog wel spreken over een almachtige en alomtegenwoordige God, maar doet dit mensen nog iets?
Karl Barth beschrijft in de Römerbrief God als niet een bovennatuurlijke realiteit, juist daarmee doorbreekt hij de redelijkheid van de theologie. Zin transcendentie is anders dan zijn (Levinas), niet de rede spreekt het laatste woord, maar de hoop die ruimte schept voor een vrij schepsel. In de boeken van Levinas zien we dat de objectiviteit plaats maakt voor subjectiviteit. Dat schept ruimte voor woorden als eerbied, toewijding, kwetsbaarheid, passiviteit. Die religie noemt hij spiritualiteit. God bestaat niet als vaststaand gegeven, maar komt misschien ter sprake in bijvoorbeeld de confrontatie met de towoehabohoe uit Gen. 1,1. Dit kan leiden tot het zoeken naar gerechtigheid. Aldus De Boer, wiens betoog daarmee uitloopt in een al of niet christelijke ethiek, een antwoorden op het beroep van de medemens.
Groot begint met de samenvatting van een novelle, geschreven door Unamono, waarin een dorpspastoor in een klein bergdorpje zijn geloof verloren heeft, maar zijn werk blijft voortzetten. Hij vat daarna de verhandeling van De Boer in één alinea samen! Niet teveel theologie; religie, religie”, zegt Don Manuel, de pastoor. De godsdienst nadert haar einde, dit ondanks haar dominerende rol in de Europese cultuurhistorie. Al in de romantiek verloren mensen zich niet meer in de Godsbeleving, maar in die van de natuur. Wetenschap verdrong daarna de theologie. In onze tijd is het de ietsist die toch wel iets veronderstelt in de kosmos. Twee wegen zijn zo gebaand voor de religie, die van de ethiek en die van de esthetiek. De esthetiek beleeft men ook in de godsdienstige geschriften die een literaire waarde bevatten. Dan is er nog het feit dat de godsdienstige beleving verinnerlijkt, strikt persoonlijk wordt.
Groot valt nu terug op de moderniteit. De rede beseft haar beperkingen, de kunstmatigheid van de moderniteit. Ondanks de rede bestaat de religie als schandaal, gezien vanuit de rede. Dat bestaan dankt de religie aan de rituelen, waarin mensen hun godsdienstig verlangen beleven en verwoorden. Zo komen wij weer bij Don Manuel uit, die niet gelooft, maar volhardt in de rituelen. Groot verwaarloost hier m.i. het begrip ‘symboliek’. In de symboliek van woorden en handelingen voltrekt zich het ritueel, al of niet met een religieuze lading.
Bij De Boer mondt religie dus uit in ethiek, bij Groot in rituelen.
De Boer plaatst in tweede instantie drie personen tegenover de redelijke theologie: Hamann, Kierkegaard en Bonhoeffer. Zij stellen de God van de Bijbel tegenover die van de filosofen. Via Barth, de systematicus, komt hij, met de ‘God-is-dood’-theorie als tussenfase, in onze tijd. nu gaat men uit van een verhaal of gedicht, zoals Gen. 1. Het gaat dan om het bezweren van de chaos, ook in onze tijd. de vraag is dan welke betekenis die verhalen voor ons hebben.
Het theïsme is achterhaald, dus ook de monotheïstische opvatting. Hierbij steunt De Boer op Ps. 82,1 en 1 Kor. 8,5. In het posttheïsme is het theïsme wel achterhaald, maar niet de religie. Niet de rede of de wetenschap is onze bron, maar bezinning op de traditie. Wij zoeken naar een waarheid die relevant is voor onze tijd. welke waarheden zijn essentieel voor het  christendom? Ook De Boer kijkt naar de rituelen, de religie in haar dagelijkse gestalte. Wij denken niet meer vanuit vaststaande zekerheden. Wij stappen af van feitelijk onbijbelse begrippen als alomtegenwoordigheid en almacht en we aanvaarden het begrip ‘betrokkenheid’. Op grond van een goede exegese kunnen we een eigen alternatieve ‘theologie’ ontwikkelen. In de riten van Groot is een bezonken weten belichaamd. Symbool, mythe en literatuur spelen een grote rol hierin. Het katholicisme heeft op het protestantisme voor dat het ritueel daar in de diensten domineert, rituelen, religie en werkelijkheid vormen een drieslag. Het gebaar volzeggingskracht in het ritueel geeft de betekenis kracht. De woorden ‘zijn’ en ‘transcendentie’ krijgen bij De Boer, die hierbij steunt op Levinas,  een heel andere inhoud. Daarin is ‘zijn’ of ‘bestaan’, dit met betrekking tot God, geen abstract begrip, maar een relatie in verbondenheid, ‘transcendentie’ voltrekt zich tussen God en mens als een proces.
Wat De Boer schrijft, lijkt toch steeds over God te gaan. Maar dan in ieder geval niet de klassieke God met hem door mensen toegedichte absolute eigenschappen. Hij citeert niet voor niets Bonhoeffer: “Vor und mit Gott leben wir ohne Gott”.
Ger Groot stelt in tweede instantie twee vragen, gezien de hardnekkig zich handhavende godsdienst: de vraag naar aard en betekenis van de godsdienst en die van de filosofie. Het woord ‘betekenis’ staat centraal. Verhalen zijn niet van belang, omdat zij echt zo gebeurd zijn, maar omdat ze betekenis voor ons hebben. Ook rituelen moeten hun kracht ontlenen aan de betekenis van de onderliggende symboliek. In het ritueel wordt de tegenstelling tussen geest en materie, handeling en betekenis, doorbroken. Paulus schreef al over het schandaal van de godsdienst. Dat is wat Barth het Geheel-Andere noemde. In de wetenschappelijke analyse is religie onbegrijpelijk, zelfs belachelijk. De kracht van de religie blijkt uit het feit dat ze er ondanks “alle poppenkast” nog is.
Wim Kleisen

Geen opmerkingen:

Een reactie posten